Hoewel het aantal dassen in Nederland over het algemeen een stijgende lijn laat zien, staat de populatie hier en daar onder druk.
Tekst Jaap Schröder & Hans Vink
Zo nam de stand op de centrale Veluwe, ooit een dassenbolwerk, in de afgelopen 25 jaar met 42 % af (Vink & Schröder, 2021). Een van de oorzaken is een afnemend aanbod van voedsel. Ook elders in het land kan dat voedselaanbod dalen, onder meer door omzetting van bemest grasland in onbemest grasland en door de sluipende uitbreiding van bebouwing. Een verminderde beschikbaarheid van regenwormen speelt daarbij een rol. Dassen staan weliswaar bekend als omnivore generalisten (Roper, 2010), maar in de praktijk vormen regenwormen het stapelvoedsel. Uit onderzoek aan de inhoud van honderden dassenmagen blijkt het menu voor minimaal een derde deel uit regenwormen te bestaan (Van Bommel et al., 2015). Het resterende deel van het menu omvat insecten(larven), slakken, kleine zoogdieren, zaden en vruchten. Bij droogte trekken regenwormen zich op grotere diepte in de bodem terug en moeten dassen tijdelijk op andere voedselbronnen overschakelen. In de nazomer eten dassen daarom ook maïskorrels, op jaarbasis overeenkomend met nog eens ongeveer een derde deel van het menu. Vanwege de sterke afhankelijkheid van regenwormen leven dassen bij voorkeur in de nabijheid van bemeste weilanden, waar deze wormen nu eenmaal goed gedijen en gemakkelijk te bemachtigen zijn (Kruuk, 1989). Volwassen dassen nemen, koudeperiodes daargelaten, dagelijks circa 600 g voedsel tot zich en voedselbronnen moeten daarom gedurende het gehele jaar voldoende voorhanden zijn. Om hun kostje bij elkaar te scharrelen, heeft een dassenfamilie 2 in Nederland een territorium van rond de 100 ha met voldoende wormenrijk grasland nodig 4 . Verlies van voedselbronnen die jaarrond nodig zijn, zoals regenwormen en insectenlarven, kan dan ook niet gecompenseerd worden door de aanplant van wat zaad- en vruchtdragende gewassen. Daarvan beperkt het aanbod zich immers per definitie tot slechts een specifieke periode van het jaar. Bovendien kunnen deze alternatieven vanuit het oogpunt van eiwitvoorziening niet wedijveren met regenwormen en insectenlarven. Het eiwitgehalte van zaden en vruchten bedraagt namelijk hooguit 15 % op droge stof-basis, terwijl dat in regenwormen en insecten circa 55 % bedraagt.
Samenvatting
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw neemt het aantal dassen in ons land toe. Maar niet overal gaat het goed met deze marterachtige. Op de centrale Veluwe nam het aantal dassen de afgelopen 25 jaar juist flink af. Gebrek aan wormen, het stapelvoedsel voor dassen, lijkt het probleem.
Dit artikel beschrijft de maatregelen die genomen kunnen worden om regenwormen- en daarmee dassenvriendelijk beheer toe te passen op graslanden: geen diepe drainage, niet ploegen, bemesting met vaste mest en liever begrazen dan maaien. Wanneer grasland tóch afgegraven of vernieuwd moet worden, is het goed om het nieuwe land met gekweekte regenwormen te inoculeren.
1
Indeling van regenwormen.
Epigeïsch = in de humeuse toplaag levend; endogeïsch = in de bovenste decimeters bodem levend; anecisch = pendelend tussen boven- en ondergrond.
2
Das met jongen.
(Foto: Roel Pannekoek)
Beschikbaarheid van regenwormen
Er bestaan tientallen soorten regenwormen in Nederland. Regenwormen worden vaak ingedeeld in drie categorieën: strooiselbewoners die in de organische toplaag leven, bodembewoners in de laag daar direct onder en pendelaars die tussen de toplaag en grotere diepten leven. Bij enkele soorten verschillen deskundigen van mening of de soort tot de strooiselbewoners of tot de bodembewoners behoort. In tabel 1 is daarom een vierde ‘tussencategorie’ opgenomen.
Voor dassen is niet iedere wormcategorie even relevant. Dat heeft te maken met de wijze waarop dassen bij voorkeur op regenwormen jagen. Dat is meestal niet door de wormen op te graven, maar door het voorzichtig ‘ophijsen’ van het deel van de regenworm 3 dat ’s nachts bovengronds komt om voedsel (organisch materiaal) de grond in te trekken. Alleen strooiselbewoners en pendelaars, waaronder de dauwworm, de roodworm en de zwartkopgrauwworm, vertonen dat gedrag en zijn daardoor met name van belang voor dassen.
Bij elkaar opgeteld kan een hectare bemest grasland al gauw 700 tot 1.000 kg verse massa aan regenwormen bevatten. Vanwege het lagere aanbod aan wortelresten, de beperktere mestgift en het regelmatig omploegen van bouwland bevat een hectare bouwland meestal niet meer dan circa 100 tot 200 kg regenwormen. Bij wisselbouw waarin grasland na enkele jaren wordt gescheurd om er een of enkele jaren bouwland van te maken, is de regenwormdichtheid eveneens laag en lijkt deze meer op die van bouwland dan van grasland. In bossen ligt de regenwormendichtheid ruim 90 % lager dan in blijvend grasland, terwijl regenwormen in heidegebieden vrijwel geheel ontbreken. Droogte, bodemtextuur en zuurgraad spelen daarbij een belangrijke rol (Rutgers et al., 2008; Eijsackers, 2011). De toegenomen verdroging en verzuring verklaren vermoedelijk mede waarom het aantal dassen op de centrale Veluwe verder is afgenomen in tegenstelling tot het aantal dassen in de rivierkleigebieden (Vink & Schröder, 2021).
3
Een das trekt een worm uit de grond.
(Foto: Frederik Thoelen, www.wild-things.be)
Beschikbaarheid regenwormen vergroten
In beginsel bevatten bemeste graslanden de hoogste dichtheden aan regenwormen. Dat is vooral het geval in oud grasland dat zelden of nooit gescheurd wordt ten behoeve van herinzaai of wisselbouw en waar vaste mest wordt gebruikt. Dassen kunnen regenwormen het gemakkelijkst opsporen in kort gras. De kans daarop is het grootst in percelen cultuurgrasland die regelmatig en liefst permanent beweid worden (standweiden) met vee in een gemiddelde veedichtheid. De mestflatsen die door weidend vee worden achtergelaten trekken, behalve regenwormen, ook veel insecten aan waarvan met name de larven geliefd dassenvoedsel zijn. In weiden bestemd voor maaien is het gras doorgaans langer ten opzichte van begraasd cultuurgrasland en zijn regenwormen veel lastiger te bemachtigen (Roper, 2010). Ook in begraasde natuurontwikkelingsprojecten is vaak sprake van relatief lang gras dat voor dassen onaantrekkelijk is. Bovendien zal de regenwormendichtheid daar lager zijn vanwege de geringere bemesting. Behalve bemesting en beweiding kan ook een verbeterde waterhuishouding (peilverlaging en drainage) van te natte cultuurgraslanden en een goede vochtvoorziening (peilverhoging, beregening) van te droge cultuurgraslanden de beschikbaarheid van regenwormen vergroten. In een te natte bodem ontbreken regenwormen namelijk, terwijl in een te droge bodem regenwormen zich op grotere diepte terugtrekken. Regenwormen gedijen optimaal bij een zuurgraad met een pH tussen 5 en 7. Waar dit een knelpunt is, kan bekalking overwogen worden, waarbij kalk op het land wordt gestrooid.
In natuurontwikkelingsprojecten is soms sprake van omvangrijk grondverzet. Als gevolg daarvan kunnen regenwormen volledig ontbreken in de nieuwe toplaag. Op eigen kracht zullen de regenwormen deze gebieden niet snel koloniseren. Dat zal zelfs niet gebeuren als gebruikgemaakt wordt van langdurig bewaarde vaste mest waarin zich al enige mestwormen hebben gevestigd. Het herstel van een representatieve regenwormpopulatie zal in elk geval vele jaren duren. Dat geldt temeer waar gehoopt wordt op spontane rekolonisatie vanuit de omgeving. De mediane dispersiesnelheid van regenwormen bedraagt namelijk niet meer dan circa 7 m per jaar (Eijsackers, 2011).
Herintroductie van regenwormen
Op sterk vergraven percelen waarin regenwormen ontbreken, zoals in pas ingerichte natuurgebieden of gediepploegde cultuurgraslanden, kan inoculatie in bepaalde gevallen een oplossing bieden. Daaraan zitten wel haken en ogen. Inoculatie kan met elders geoogste regenwormen of met gekweekte wormen. Bij inoculatie met gekweekte regenwormen is waakzaamheid geboden voor faunavervalsing met uitheemse genotypen. Uit de beschikbare literatuur blijkt dat het drie à vier jaar kan duren alvorens zich uit aldus geïntroduceerde regenwormen ter plekke weer een stabiele populatie heeft ontwikkeld (Eijsackers, 2011). Om op redelijke termijn een enigszins representatieve regenwormdichtheid te krijgen (100 tot 1.000 stuks per vierkante meter grasland, inclusief onvolgroeiden) dient het te inoculeren perceel voldoende voedsel (organische stof ) te bevatten via toediening van organische mest en/of via begroeiing als leverancier van blad- en wortelresten. Vanwege de gevoeligheid van regenwormen voor koude en uitdroging zijn inoculaties in voorjaar en najaar succesvoller dan in winter of zomer. De inoculatie met regenwormsoorten uit de groep endogeïsche regenwormen 1 is het meest kansrijk, maar uitgerekend die soorten zijn, zoals uitgelegd, het minst relevant als voedsel voor dassen.
Afhankelijk van de soort en de leeftijd wegen de meeste volgroeide regenwormen hooguit 5 g (gewone regenworm) en vaak minder dan 0,5 g (bijvoorbeeld roodworm). Om een initiële dichtheid van bij volgroeide regenwormen te worden toegediend. Enkele wormenkwekers zijn in staat om inoculaat van de voor dassen juiste samenstelling te leveren, dat wil zeggen, mengsels van roodworm, mestworm en dauwworm. De prijs hiervan bedraagt op dit moment 20 à 40 euro per kg. De hierboven genoemde toediening zou overeenkomen met een kostprijs van minimaal 1.000 tot 2.000 euro per ha, exclusief de arbeidskosten voor de toediening. Dan nog zal het jaren duren alvorens zich in steriele grond een populatiedichtheid ontwikkeld heeft die vergelijkbaar is met de dichtheid die van nature voorkomt. Het is daarom beter om de noodzaak van inoculatie te voorkomen.
4
Dassenburcht in de buurt van belangrijke voedselbron.
(Foto: Hans Vink)
Conclusies
Bij het behoud en herstel van dassenleefgebied moet goed naar de beschikbaarheid van regenwormen worden gekeken. Dat vereist om te beginnen een dassen- en regenwormvriendelijk beheer van het bestaande grasland: geen peilverlaging, niet scheuren, bemesten met dierlijke mest (liefst vaste mest), liever beweiden dan maaien, desgewenst bekalken en beregenen, en bij bemesting en oogst alleen lichte machines gebruiken. Bij natuurontwikkeling dient grondverzet bij voorkeur vermeden te worden. Waar dat echter onvermijdelijk is, moet opnieuw grasland aangelegd worden. Om dat grasland weer snel ‘wormenland’ te laten worden, kan geïnoculeerd worden met gekweekte regenwormen. Die maatregel is erg duur en werkt alleen als ze wordt uitgevoerd onder voorwaarden en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid.
Literatuur
Bommel, F. van, S. Vreugdenhil & M. La Haye, 2015. De Das. KNNV Uitgeverij, Zeist.
Eekeren, N. van, L. Bommelé, J. Bloem, T. Schouten, M. Rutgers, R. de Goede, D. Reheul & L. Brussaard, 2008. Soil biological quality after 36 years of ley-arable cropping, permanent grassland and permanent arable cropping Applied Soil Ecology 40: 432-446.
Eijsackers, H., 2011. Earthworms as colonizers of natural and cultivated soil environments. Applied Soil Ecology 50: 1-13. Kruuk, H., 1989. The Social badger, ecology and behaviour of a group-living carnivore (Meles meles). Oxford University Press, Oxford, United Kingdom.
Onrust, J., E. Wymenga & T. Piersma, 2019. Rode regenwormen: sleutelspelers voor boerenlandbiodiversiteit. De Levende Natuur 120 (4): 145-148.
Roper, T.J., 2010. Badger. Collins, London, United Kingdom.
Ros, M.B.H., A.G.M. Schotman & T. Visser, 2020. Effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels. Commissie Deskundigen Meststoffenwet, Wageningen.
Rutgers, M., C. Mulder, A.J. Schouten, J. Bloem, J.J. Bogte, L. Brussaard, R.G.M. de Goede, J.H. Faber, G.A.J.M. Jagers op Akkerhuis, H. Keidel, G.W. Korthals, F.W. Smeding, C. ter Berg, N. van Eekeren, 2008. Soil ecosystems profiling in the Netherlands with ten references for biological soil quality. RIVM Report 6076040009/2008, Bilthoven.
Vink, J. & J.J. Schröder, 2021. Decline of the number of occupied badger (Meles meles) setts in the Veluwe region (the Netherlands) and its possible causes. Lutra 64 (1): 5-18.
Jaap Schröder Stichting Valouwe Natuur
valouwenatuur@caiway.net
Hans Vink Stichting Das & Boom
hansvink@kliksafe.nl
SUMMARY
Badgers and earthworms
Earthworms are an essential constituent of the daily menu of badgers. The availability of earthworms therefore deserves ample attention in decision making on the conservation and rehabilitation of badger habitat. First of all, this requires badger-friendly and earthworm-friendly management of grassland: no deep drainage, no ploughing-down of grassland, regular manuring preferably with solid manures, grazing rather than cutting regimes, liming and irrigation when needed, and the use of light-weight machinery for manuring and harvesting. Nature development should refrain from moving earth whenever this would destroy existing grassland. If inevitable, however, grassland should be re-established. To assure that this grassland will soon contain earthworms again, inoculation with cultured earthworms may be an option, be it under conditions.
-
Dassen en de beschikbaarheid van regenwormen (copy)
Vorige artikel
Warning: Undefined array key -1 in /var/hpwsites/u_twindigital_html/website/html/webroot/delevendenatuurmagazine.nl/wp-content/plugins/diziner-core/lib/TwinDigital/Diziner/Core/Post.php on line 965
-
Dassen en de beschikbaarheid van regenwormen (copy)
Volgend artikel
Warning: Undefined array key 0 in /var/hpwsites/u_twindigital_html/website/html/webroot/delevendenatuurmagazine.nl/wp-content/plugins/diziner-core/lib/TwinDigital/Diziner/Core/Post.php on line 928
Ontvang De Levende Natuur 6x per jaar
De Levende Natuur informeert over onderzoek, beheer en beleving van de natuur in Nederland en België. De artikelen zijn vooral gebaseerd op eigen onderzoek, observatie en ervaring van de auteurs.
Bestuur stichting De Levende Natuur
Georgette Leltz , voorzitter, Dominique Bokeloh, secretaris, Paul Kemmeren, penningmeester, Karin Albers, Martin Camphuijsen, Rik Huiskes, Theo Verstrael
Hoofdredacteur
Rob Buiter
Redactiesecretaris
Melchior van Tweel redactie@delevendenatuur.nl Kadeneterkamp 44, 8014 CA Zwolle
Redactie
Jaap Bouwman, Annelies Blankena, Karin Didderen, Jos Hooijmeijer, Piet van der Reest, Piet Schipper, Wouter van Steenis, Roosmarijn Steeman, Jan van Uytvanck, Philippine Vergeer
Eindredactie
Astrid Smit, Virtùmedia
Ontwerp
Nancy Panjoel, daily creative agency
Technische realisatie
daily creative agency
Advertenties
Marieke van Lagen
mvanlagen@virtumedia.nl
Marketing
Tamara van Dijk
tvandijk@virtumedia.nl
Tarieven (6 nummers per jaar)
€ 99,90 per jaar voor instellingen en bedrijven, € 49,90 per jaar voor particulieren, € 21,90 per jaar voor studenten en promovendi, € 16,90 proefabonnement (2 nummers), los nummer € 10,- (regulier nummer), themanummer € 17,90. Genoemde prijzen gelden voor abonnees in Nederland en België die betalen via automatisch incasso. Voor abonnementen buiten Nederland en België, en voor abonnees die een papieren factuur willen ontvangen, is het € 5,- extra. Een abonnement heeft een looptijd van 12 maanden en kan bij elk nummer ingaan. Abonnementen worden automatisch verlengd. U kunt uw abonnement op elk moment opzeggen, maar er geldt wel een opzegtermijn van tenminste 2 maanden. Voor vragen: Klantenservice@virtumedia.nl
- Algemene voorwaarden
- Privacy Statement